Renaat Ramon
dichter essayist beeldend kunstenaar
DIRK DE GEEST – 2014 - Uit: Poëziekrant, jg. 38, nr. 7-8, december 2014, p. 42-47.
'Verwoorde beelden, verbeelde woorden. Het levenswerk van Renaat Ramon'
Concreet-visuele gedichten zijn altijd al een vreemde eend geweest in de huiselijke vijver van de poëzie. Ook al vinden sommige lezers zo een gedicht geen echt 'lelijk' eendje, toch blijft de argwaan bestaan. Het visuele gedicht vraagt immers om een geheel eigen benadering; de lezer moet tegelijk een kijker worden. Daarbij gaat het om een ander verwachtingspatroon, een andere manier van interpreteren en zeker ook van waarderen. Zelf ben ik eveneens opgegroeid met poëzie als een eigen vorm van 'woordkunst', een tekst die je uitermate traag leest, naar de letter toe ontcijfert en waaraan je zo betekenis geeft.
Nochtans hebben veel lezers, paradoxaal genoeg, op jonge leeftijd enthousiast kennis gemaakt met poëzie in een concreet-visuele gedaante. Wie heeft niet de overbekende gedichten van Paul van Ostaijen (de zeppelin uit Bezette Stad of het 'Huldegedicht aan Singer') uitgebeeld of nagebootst? Generaties jongeren zijn daarenboven opgegroeid met Visuele poëzie: een bloemlezing konkrete en visuele gedichten (1977) van Erik Slagter, dat naar schoolgaande jongeren toe de eigenheid van de concrete poëzie trachtte te verklaren. Zijn populariserende essay met bloemlezing kreeg zelfs een herdruk. Enkele jaren eerder had Slagter al voor de Nederlandse educatieve markt een gelijkaardig boekje gepubliceerd (Concrete poëzie, 1971).
Dit soort initiatieven is er evenwel niet in geslaagd om de concreet-visuele poëzie weg te halen van de reservebank, aan de zijlijn van de 'eigenlijke' literatuur. Vandaag is de situatie trouwens nauwelijks gewijzigd. De concreet-visuele poëzie leidt nog steeds een dynamisch, maar tegelijk grotendeels aan de openbaarheid onttrokken bestaan. Dat hangt deels samen met haar eigenheid: door zo sterk in te zetten op het beeld ontsnapt ze haast vanzelf aan de aandacht van de traditionele literatuurliefhebbers en -uitgevers. Daarenboven heeft ze dat relatieve isolement tot een soort van geuzenstatuut verheven; de weigering om deel uit te maken van de gevestigde literatuur en de gangbare literaire instituties (uitgevers en tijdschriften) heeft ontegensprekelijk bijgedragen tot een geheel eigen ontwikkeling. Ten slotte – en wellicht de belangrijkste factor -- is er de sterke internationale verankering. De concreet-visuele dichters en performers hebben een wijd vertakt netwerk, Europees en mondiaal (van Brazilië tot Japan). Binnen die constellatie bekleden de vertegenwoordigers uit de Lage Landen wel degelijk een prominente rol, literair en beeldend zowel als institutioneel. Dat bleek onlangs nog naar aanleiding van de manifestatie 'Underground Poetry Festival' in het cultuurcentrum Essegem in Jette. De literatuur(geschiedenis) wordt echter nog steeds beheerst door nationale motieven. Onbekend maakt in dit geval niet eens onbemind...
Aan die toch wel nefaste situatie is echter een eind gekomen. Wie zich voortaan deskundig wil informeren over de concreet-visuele poëzie in de Lage Landen, kan perfect te rade bij het imposante boek Vorm & Visie. Geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen, dat Renaat Ramon zopas publiceerde. De jongste jaren verschenen van zijn hand in tijdschriften al her en der enkele hoofdstukken, die deden verlangen naar meer. Ramon kent immers al decennialang als geen ander de complexe scène van dit type poëzie, als geïnteresseerde waarnemer en als actieve deelnemer. Zijn enorme kennis en ervaring stelt hij nu geheel ten dienste van een ruim lezerspubliek.
De ontdekkingsreis naar een nieuw en wonderlijk land begint in feite al met de kaft. Vorm & Visie is immers in alle opzichten zelf een visueel artefact, een soort uit de kluiten gewassen voorbeeld van concreet-visuele poëzie. Het boek is bijna vierkant, een formaat dat ook de beeldende kunstenaar Ramon met groot meesterschap beheerst. Centraal staat de titel gedrukt: Vorm & Visie. De twee substantieven allitereren, maar tegelijk worden ze onderling verbonden/gescheiden door een bij uitstek grafisch teken: '&' in plaats van het courantere 'en'. De kaftillustratie is al even functioneel. Het gaat om het visuele gedicht 'Das Ewigweibliche' van Renaat Ramon (die zo op de kaft figureert in een dubbele gedaante: als auteur én als kunstenaar). Het beeld stelt een gestileerd, symmetrisch vrouwelijk silhouet voor, maar ter hoogte van de borsten wordt die symmetrie subtiel verbroken. Hier staat gestileerd het grafische teken voor oneindig, maar de variërende lijndikte geeft aan dat het in feite om een zogenaamde 'ring van Möbius' gaat, een meetkundige figuur waarbij de binnenkant buitenkant wordt en omgekeerd. De vorm wordt visie, en omgekeerd verbeeldt de visie de vorm.
Die nauwe wisselwerking tussen vorm en inhoud vormt, niet toevallig, de leidraad van Ramons studie. Het boek is daartoe rijkelijk geïllustreerd, met honderden (vaak nauwelijks bekende) voorbeelden van concreet-visuele poëzie, van tijdschriften en belangrijke manifestaties. Alleen al daarom is het de (zeer billijke) prijs van het aanschaffen meer dan waard. Ramon heeft dat rijke materiaal gegroepeerd rond 17 hoofdstukken. Die volgen grotendeels een chronologische lijn, maar tegelijk beschrijven ze elk ook een bepaalde visie op concrete poëzie. Op die manier neemt Ramon een pragmatisch standpunt in ten opzichte van andere (en eerdere) studies, die doorgaans kiezen voor hetzij een typologische, hetzij een strikt historische benadering. Die typologische aanpak is onlangs nog magistraal gedemonstreerd door Klaus Peter Dencker in zijn Duitse standaardwerk Optische Poesie (2010) van bijna duizend bladzijden. Zijn overzichtsstudie blinkt weliswaar uit door conceptuele helderheid en strakke afbakening, maar die drang tot classificatie heeft tot gevolg dat allerlei boeiende grensgevallen door het net van de afgelijnde categorieën vallen en verdwijnen. (Overigens is Dencker erin geslaagd om zijn vele contacten met dichters uit de Lage Landen in zijn studie vrijwel geheel te 'vergeten'.) Een louter historische beschrijving werpt dan weer een preciezer licht op de chronologie van de gebeurtenissen en de ontwikkeling van bepaalde tendensen, maar hangt een hoogst troebel beeld op van de complexe realiteit, waarin thematische of poëticale verwantschappen gedeeltelijk wegvallen.
Ramon heeft wijselijk geopteerd voor een combinatie van beide organisatieprincipes. Op een veeleer pragmatische wijze is zijn boek overwegend historisch geordend. Na een korte, principiële inleiding (waarin hij zijn eigen open definitie van zijn object tracht te formuleren) vertrekt hij bij de historische avant-garde om te eindigen in de eenentwintigste eeuw ('Postmodern Times' is de titel van het slot). Ieder hoofdstuk is geconcentreerd rond een fenomeen: een stroming of een bepaalde visie, een tijdschrift, een auteur. Telkens presenteert Ramon de belangrijkste realisaties, maar tegelijk laat hij ook zien hoe zowel de definitie als de waardering van concreet-visuele tendensen belangrijke verschuivingen ondergaan. Zo is de poëzie in de loop van de jaren '60 -- misschien wel de meest productieve periode -- afwisselend (en grotendeels achtereenvolgens) concreet, visueel, concreet-visueel, visueel en visief, om maar dat rijtje van termen te noemen. Renaat Ramon legt het allemaal uit, als een geduldige en bijzonder tolerante leraar, maar tegelijk toont hij in zijn betoog ook hoe die etiketten er in wezen niet zoveel toe doen.
Niet verwonderlijk springen in Vorm & Visie drie periodes speciaal in het oog. Allereerst is er de historische avant-garde uit het interbellum, die ruim aandacht krijgt. Niet alleen de onvermijdelijke Paul van Ostaijen (van wie vooral Bezette stad veel waardering krijgt) en zijn Nederlandse evenknie Theo van Doesburg worden daarbij uitvoerig besproken. Ramon besteedt terecht ook aandacht aan het werk van schrijver-drukker Hendrik Nicolaas Werkman en zijn unieke tijdschrift The Next Call. Het valt echter op hoe Ramon bijzonder karig is met het toekennen van het label ‘concreet-visueel’ aan de vele typografische experimenten uit die periode; voor hem zijn het zijsporen zonder enige poëticale meerwaarde.
Een tweede brandpunt vormen de jaren zestig van de vorige eeuw. In de hoofdmoot van zijn boek bespreekt Ramon uitvoerig tijdschriften als De Tafelronde (met onder meer Paul de Vree, Jan van der Hoeven en Adriaan de Roover) of Labris en zijn opvolgers (met onder meer Leon van Essche en Ivo Vroom) voor Vlaanderen en Revue integration (Herman de Vries), Vers univers (Frans Vanderlinde), AH (Herman Damen), Bloknoot (G.J. de Rook) en Subvers (Hans Clavin) voor Nederland. Daarbij gaat zowel aandacht uit naar de poëtische productie als naar de manier waarop de concrete poëzie telkens programmatisch wordt verdedigd, zowel tegenover haar tegenstanders als tegenover de onmiddellijke concurrenten. Onderlinge contacten en internationale filiaties worden terecht eveneens vermeld. In de rand van die tijdschriften bespreekt Ramon ook enkele afzonderlijke figuren, zoals Marcel van Maele of Mark Insingel. Dit deel van Vorm & Visie is zonder meer het indrukwekkendst, zowel door de omvang van het verzamelde materiaal als door de diepgaande, mooie commentaren.
Tot slot worden ook de recentere lotgevallen van de concreet-visuele poëzie tot op vandaag geschetst. Het beeld is hier beduidend minder rechtlijnig, maar Ramon laat voortreffelijk zien hoe de nieuwe media resulteren in allerlei vernieuwende en boeiende experimenten, van mail art (bijvoorbeeld bij Luc Fierens) over stiftpoëzie tot uiteenlopende vormen van poëtische performance. Meteen rijst wel de cruciale vraag hoe wij, in deze 'postmodern times', ons nog een begrip als concreet-visuele poëzie moeten voorstellen, alleen al in het licht van de doorbraak van allerlei nieuwe media.
De voorgaande summiere samenvatting illustreert het brede opzet en de rijkdom van dit fraaie boek. Die kwaliteiten nemen niet weg dat hier en daar ook kritische kanttekeningen gemaakt kunnen worden. Zo zijn er redactionele onnauwkeurigheden; niet alle citaten worden geïdentificeerd, sommige bronnen zijn achterhaald, en hier en daar worden illustraties in de tekst onvoldoende toegelicht. Uiteraard kan men aanvullende voorbeelden bedenken die in de tekst ontbreken (ik mis bijvoorbeeld Yves Coussement), of van mening verschillen met de auteur over de esthetische waarde van sommige fenomenen. De belangrijkste leemte voor mij is het onvermeld laten van de experimentele poëzie; zeker in de nasleep van Cobra zijn er diverse experimenten op de rand van woord en beeld die in dit overzicht volgens mij een plaats hadden verdiend. Meer principieel valt trouwens op hoe Ramon nauwelijks aandacht schenkt aan het 'handschriftelijke', een thema dat nochtans recent veel belangstelling heeft gekregen (in het Duitse taalgebied bijvoorbeeld via het onderzoek naar 'Schriftbildlichkeit'). Veel van de door hem besproken auteurs (bijvoorbeeld Leon van Essche of Marcel van Maele) hebben trouwens druk geëxperimenteerd met het schrift. Tenslotte ontbreekt het deze studie aan een besluit. Het boek stopt nogal abrupt bij een hedendaagse manifestatie, waardoor de lezer blijft zitten met de vraag hoe het verder moet of kan met de concreet-visuele poëzie, als historisch fenomeen en in het licht van de zich onophoudelijk wijzigende mediacultuur (Twitter komt, en ondertussen is teletekst alweer op grote schaal afgevoerd). Elektronische literatuur is op dit ogenblik misschien wel de belangrijkste manifestatie van wat vroeger 'concreet-visuele poëzie' werd genoemd. Het zijn slechts enkele opmerkingen, die in ieder geval al doen uitkijken naar een tweede, geactualiseerde druk van dit overzicht.
Het mag immers zonder meer duidelijk zijn. Renaat Ramon heeft een boek geschreven dat nog geruime tijd als standaardwerk en als nauwgezet naslagwerk zijn diensten zal bewijzen. Daarvoor staan de deskundigheid van de auteur en de grondigheid van zijn documentatie – die door de uitgever royaal wordt geïllustreerd – borg. Daarenboven combineert Ramon op tal van bladzijden zijn zin voor wetenschappelijke acribie met een enorme vertrouwdheid en een intens gevoel van verwantschap met de materie die hij bespreekt. Op die manier opent hij soms hermetische oeuvres voor zijn lezerspubliek, zonder evenwel ingewikkelde kwesties te banaliseren. Na de lectuur van Vorm & Visie wil ik gewoonweg meer te weten komen, nog veel meer dingen zien. Veel meer kan een auteur van een dergelijke studie niet wensen.